Ales bij het vuur
Details
1 cd
Stem: Man
Besprekingen
De Morgen
De nieuwe roman van de Noor Jon Fosse, Ales bij het vuur, begint zo: 'Ik zie Signe in de woonkamer op de bank liggen en ze kijkt naar al het vertrouwde, de oude tafel, de kachel, de houtstapel, de oude houten wandpanelen aan de muur, het grote raam met uitzicht op de Fjord, ze kijkt ernaar zonder het te zien, en alles is zoals het altijd is geweest, niets is veranderd, en toch is alles veranderd, denkt ze bij zichzelf, want sinds hij verdween is niets meer hetzelfde, ze is hier gewoon, de dagen komen, de dagen gaan, nachten komen, de nachten gaan, en zij volgt...'
Daar gaan we weer
En houd maar op, denk je dan, daar gaan we weer, Jon Fosse is Jon Fosse, interpunctie laten we achterwege, aan punten doet hij sowieso niet, alles wordt herhaald, ja, herhaling is modus operandi, we gaan we de levens in van zwijgende, vaak rouwende mannen en vrouwen die over fjorden kijken, ja, ze kijken en ze rouwen, de fjorden komen, de fjorden gaan, en vast ook dennenbomen, en zijn personages roken ongetwijfeld zware shag, en je ziet de Mart Smeetsiaanse wollen truien al voor je, alleen anders dan Mart Smeets zwijgen deze mensen, als ze al een naam krijgen zijn dat namen als Ales en Asle, waardoor je je continu afvraagt of je met personages te maken hebt of met typfouten, en ondertussen zeggen de Alessen en Asles amper iets, ze denken in stilte aan het verleden, aan hun ouders en liefdes en alles wat er niet meer is en breek me de bek niet open, dit is wat Jon Fosse doet, geef die man nog een Nobelprijs, nog twee, want hij houdt niet op, elk jaar weer precies zo'n novelle, in precies deze stijl over precies deze mensen.
Jon Fosse, Haugesund, 1959. Hij stond in 2023 op zo'n beetje de eerste plek bij alle bookmakers om de Nobelprijs te winnen, dus iedereen schrok zich rot dat hij hem daadwerkelijk won. De Nobelprijs gaat doorgaans nooit naar de favoriet.
In Ales bij het vuur denkt Signe aan Ales - nee, aan Asle! - die ooit verdwenen is toen hij met zijn roeiboot het water op ging. Ze herinnert zich de dag dat hij verdween in de baai. Asle staat bij het raam naar buiten te kijken, in het donker.
'Er valt niet veel te zien daarbuiten, zegt Signe.
Nee, niets, zegt Asle
En hij glimlacht naar haar
Nee, alleen het donker, zegt Signe
Alleen het donker ja, zegt Asle
Waar kijk je naar, vraagt Signe
Ik weet niet waar ik naar kijk, zegt Asle
Maar je staat wel voor het raam, zegt Signe
Dat is zo, zegt Asle
En toch kijk je nergens naar, zegt Signe'
En zo gaat het nog drie pagina's door. Asle voelt continu de blik van Signe in zijn rug, en daarom gaat hij zo vaak in zijn roeibootje het water op, daarom begint hij zulke lange wandelingen. Maar zelfs als hij op het water is, of op de berg wandelt, voelt hij haar blik. Je gunt Asle een mancave met treintjes of een biljarttafel om zich terug te trekken.
Officieel heb ik een hekel aan Fosse. Dit is het standpunt dat ik desgevraagd via alle communicatiekanalen zal verkondigen. In de kabinetten-De Vries (I tot en met IV) zal hier passend overheidsbeleid naar geformuleerd worden. Zijn werk is repetitief, saai, een trucje, het werkt steeds naar dezelfde christelijke verlossing toe. Personages zien hun overleden familieleden en verzoenen zich met hun eigen dood.
Maar? Maar, inderdaad. Plottwist. Maar telkens als er een nieuw boek verschijnt, pak ik het direct van de stapel, en lees ik het vrijwel al staande aan mijn bureau uit. En waar ik primair de behoefte krijg Fosse te persifleren, kan ik zijn novelles blijkbaar niet weerstaan.
In het ritme
In Ales bij het vuur heeft Signe (in 2002) dus een visioen van de overleden Asle (in 1979), maar ondertussen heeft deze overleden Asle een visioen van Ales, zijn lang overleden betovergrootmoeder, naar wie hij is vernoemd. Een visioen-in-een-visioen. Betovergrootmoeder Ales (in 1897) staat in hetzelfde huis als waar Signe staat, kijkt naar dezelfde baai, waarin die dag Ales' kleinzoon Asle verdronk. De Asle naar wie Asle óók is vernoemd. De tijd als een slang die in haar staart bijt.
Asle gaat zijn huis uit om te wandelen en hij denkt dat het een kwestie is 'van op gang komen, in het ritme komen, zolang je je eigen ritme volgt, is het goed, denkt hij, want dan is het alsof de last waarmee het leven een mens bezwaart lichter wordt'. Hier moet Fosse het over zijn eigen schrijven hebben.
En dat werkt. Asle loopt over de bergpaden waar hij al zijn hele leven al loopt, hij ziet de fjord, zijn huis, de haven, de boten, en in het repetitieve proza van Fosse begint die berg, de fjord, zijn huis tot leven te komen. De plekken en de huizen worden bezield.
De personages zien hetzelfde, voelen hetzelfde, de tijd staat stil, hun levens lopen in elkaar over. Hier is het Fosse om te doen: de grens tussen leven en dood wordt nevelig, irrelevant. De personages vinden troost. De lezer ook.
De Standaard
Er zijn meer dan twintig jaren verstreken sinds Asle vertrok op een boottocht waarvan hij nooit terugkeerde. Al die tijd is Signe in het echtelijke huis blijven wonen. Intussen zijn haar geest en zintuigen fragiel geworden: overal rondom haar ziet ze haar leven en dat van Asle zich opnieuw afspelen. Terwijl hun jeugdherinneringen zich versmelten met de gebeurtenissen van die ene fatale dag, duiken de schimmen van Asles voorouders op. Het is alsof de geschiedenis zich niet alleen herhaalt op dit stukje land tussen de Fjord en de Kleine Weg, maar al die droevige verhalen ook één en ondeelbaar zijn. Of valt alles dan toch te herleiden tot de mysterieuze Ales, de betovergrootmoeder van Asle?
Wie bij de bovenstaande synopsis denkt aan een bovennatuurlijke thriller zal de verwachtingen toch moeten bijstellen. Nobelprijswinnaar 2023 Jon Fosse staat niet bekend voor onverwachte plotwendingen of uitgediepte verhaallijnen, en ook in Ales bij het vuur is hij vooral geïnteresseerd in het vatten van gedachtekronkels en mystieke verlangens in een bedrieglijk simpele taal.
Grote stilte
Fosse publiceerde deze novelle in 2004, in een periode dat hij vooral actief was als toneelschrijver. Ales bij het vuur verbindt enkele van dramaturgische elementen met technieken uit zowel eerder proza als de latere romancyclus Septologie (2019-2021). De plot heeft best wat weg van Melancholie II (1996), waarin de auteur ook al inzoomde op één dag in het gevoelsleven van een verzwakte, oude vrouw.
Stilistisch hint hij dan weer op de onafgebroken zin die heel Septologie omvat, al durft hij hier de typografie wat meer ademruimte te geven door hele stukken dialoog vorm te geven als een theatertekst - zij het zonder leestekens. Wanneer de personages niet met elkaar praten, gaan beschrijvingen en gedachten in elkaar over in één lange woordenstroom. Dat klinkt zo: “beneden aan de Fjord ziet ze de smalle streep, dat is de Grote Weg, die zich in bochten kronkelt, bijna tot aan de Fjord, en dan van de Fjord omhoog, en weer omlaag, waarna hij zich zacht en flauw om de Berg heen buigt en verdwijnt, zo is dat, en nu is alles bijna zwart, zo is het nu, laat in de herfst, en zo gaat het de hele lange winter door, denkt ze …”
Bezwerend
Fosse is altijd al geobsedeerd geweest door de beperkingen van taal in de representatie van zowel de werkelijkheid als het metafysische - niet toevallig gaf de Zweedse Academie hem de Nobelprijs omdat hij “een stem geeft aan het onzegbare”. In Ales bij het vuur flirt hij met de erfenis van Samuel Beckett: personages praten repetitief langs elkaar heen, terwijl de natuur wordt geabstraheerd tot 'de Fjord' of 'de Berg'. Ondertussen “schuilt er een grote stilte in de muren en die stilte zegt iets wat nooit met woorden kan worden gezegd”. Ook in deze novelle schiet taal tekort om relaties, de dood en de zin van het leven te benoemen, en toch geeft Fosse het niet op.
Kwatongen zullen beweren dat de Noor steeds dezelfde stilistische trucjes hanteert, maar hier weet hij in dezelfde, ellenlange gedachtestroom knap van vertelperspectief te wisselen tussen Signe, Asle en een naamloze verteller. De zeldzame keren dat er dan toch repetitieve zinnetjes met interpunctie worden ingelast, kan de lezer even naar adem happen. Of zoals Asle bedenkt: “Zolang je je eigen ritme volgt, is het goed, want dan is het alsof de last waarmee het leven een mens bezwaart lichter wordt, weggenomen wordt, verandert in beweging, en je het zware compacte onbeweeglijke zwart dat het leven soms is, achterlaat.” Met zijn netto negentig pagina's en bezwerende tempo leent deze novelle zich er prima toe om in één ruk uitgelezen te worden, als een koortsdroom op een midzomeravond.